Elk jaar na het beëindigen van het kamp vraag ik zoon-nummer-1 waarom hij geen vuile kleding heeft.
Elk jaar weer antwoordt hij met een schouderophaling.
Dit jaar, tot mijn grote verbazing, had hij zowaar een zakje vuile was.
Een klein zakje weliswaar.
Een miniem zakje.
"je hebt vuile was!" verbazing alom
Een klein lachje in zijn antwoord
En dan doe ik "dé was"
En blijkt het grootste deel van zijn "vuile" was nog opgeplooid.
Een paar sokken en een onderbroek blijven trots, en zonder hulp rechtopstaan.
Hij deed toch propere kleren aan om naar huis te komen
Vooruitgang heet dat dan